Leerlingen van steinerscholen in het middelbaar onderwijs presteren op cognitief vlak slechter dan leerlingen van reguliere scholen doordat ze meestal basisonderwijs op steinerscholen hebben gehad. Daar hebben ze de cognitieve vakken niet zo goed geleerd. De opgelopen achterstand halen ze later niet meer in.
Dit meldt ons afgelopen week voor NRC Handelsblad Japke-d. Bouma, die in 2007 nog kritisch berichtte over revolte op de steinerschool en die nu de draad weer opneemt met een artikel over een recente publicatie over steinerscholen van Hilde Steenbergen. Die deed in Nederland vergelijkend onderzoek naar de effectiviteit van steinerscholen (NL. vrijescholen) en reguliere scholen voor voortgezet onderwiis. Wanneer steinerscholen onder vuur liggen vanwege de slechte kwaliteit van hun onderwijs, beweren die scholen altijd dat ze niet kunnen worden vergeleken met reguliere scholen. Ze verwijzen dan steeds naar hun brede onderwijsdoelstelling (brede ontwikkeling van leerlingen) die niet primair gericht is op cognitieve vaardigheden. Volgens Steenbergen is dit geen valide argument, omdat in Nederland elke school aan kerndoelen is gehouden. Dit geldt trouwens ook voor België, waar steinerscholen voortgezet onderwijs sinds 2005 weliswaar eigen eindtermen hebben, die in die zin afwijken van die van het regulier onderwijs, dat ze zich vooral beperken tot de basisvorming in het Algemeen Secundair Onderwijs. De eindtermen voor ASO in het regulier onderwijs worden ingedeeld in richtingen (Moderne Talen, Menswetenschappen, ..). Voor basisvorming zouden Belgische steinerscholen, als die ooit onderwerp van zo’n onderzoek zouden zijn, eigenlijk betere cijfers moeten kunnen voorleggen. Alleen al omdat ze niet specifiëren.
Het verschil in grondslag en aanpak mag dus geen excuus zijn om mindere prestaties voor basisvaardigheden te vergoelijken. Het verschil tussen steinerscholen en reguliere scholen zit in de vertaling van grondslag naar manier van werken. Dat in steinerscholen leerstof als middel tot ontwikkeling en in reguliere scholen leerstof beheersen als doel wordt gezien, mag geen consequenties voor de basisvorming hebben. Uiteindelijk dienen alle scholen de kerndoelen, waarin de basisvaardigheden zijn opgenomen, na te streven.
Niet alleen omdat steinerscholen zich meer richten op algemene vorming, maar ook vanwege hun leerlingenpopulatie zou men kunnen verwachten dat er meer resultaten tewoorschijn zou komen. Want in vergelijking van de effectiviteit van steinerscholen met reguliere scholen moet rekening worden gehouden met de leerlingenpopulatie van steinerscholen. Steenbergen stelt dat de leerlingenpopulatie op steinerscholen niet representatief is voor Nederlandse scholen.
‘Vrijeschoolleerlingen komen voor het overgrote deel uit gezinnen waarvan de ouders hoger onderwijs hebben genoten. Bovendien is het percentage allochtone leerlingen op Vrije Scholen nagenoeg nul terwijl het percentage landelijk ongeveer 20 % is. Koopmans en Dronkers (1994) spreken in dit verband over het bijzonder onderwijs als wijkplaats voor elite kinderen.’
Maar uit de conclusies blijkt dat op taal- en rekengebied niet bepaald sprake is van elite. En de algemene vaardigheden (waar steinerscholen de mond van vol hebben!) blijven nog verder achter.
‘Uit de eerste vergelijking van de gemiddelde scores op de toetsen, Nederlands, wiskunde en algemene vaardigheden basisvorming bleek dat Vrije Scholen op alle onderdelen lager scoren dan reguliere scholen.’
‘De tegenvallende resultaten op de cognitieve opbrensten van de Vrije scholen zijn curieus, omdat op basis van de sociaal-economische achtergronden van deze leerlingen veel van hen verwacht mag worden.’
Volgens het onderzoek hebben steinerschoolleerlingen een positiever academisch zelfbeeld, omdat ze prestaties niet aan intelligentie koppelen. Ze zijn ook ook milder en behulpzamer. Minder positief en herkenbaar vanuit de praktijk: ze zijn onzekerder en emotioneel minder stabiel dan leerlingen in het reguliere onderwijs.
In het slot van haar proefschrift richt Steenbergen zich indirect tot ouders die zich voor de schoolkeuze zouden kunnen laten leiden door haar proefschrift. ‘Zijn Vrije scholen goede scholen voor hun kinderen? ‘ vraagt ze zich af. Haar antwoord is zowel diplomatisch als veelzeggend.
‘Deze vraag kan niet worden beantwoord met een simpel ja of nee. Als ouders het belangrijk vinden dat hun kinderen zich goed ontwikkelen in het cognitieve domein is de Vrije school niet zo’n goede keuze…’
Ramon DJV
Link naar artikel in NRC Handelsblad
De volgende zin in haar besluit is ook veelzeggend:
’ Als ze het daarentegen vooral belangrijk vinden dat hun kind met plezier naar school gaat – een vaak gehoord antwoord op de vraag aan ouders wat belangrijk is in de schoolkeuze – ligt het antwoord op de vraag of de Vrije school een goede keuze is wat genuanceerder.’ Daarbij merkt Steenbergen op dat de creatieve ontwikkeling van leerlingen in het onderzoek niet aan bod komt. Terwijl hierin voor veel ouders juist de meerwaarde van de Vrije scholen schuilt.
En verder:
Dit betekent volgens Steenbergen dat kinderen met een hogere sociaal-economische achtergrond vaker kiezen voor de Vrije school als het gymnasium niet haalbaar lijkt. Vrije scholen laten zich bij de inschrijving van leerlingen namelijk niet leiden door het advies van de basisschool. En misschien wel nog belangrijker: op Vrije scholen blijven de verschillende onderwijsniveaus (VMBO-TL, HAVO en VWO) bij elkaar.
Met andere woorden: er is een ander publiek, waardoor de verschillen verklaart kunnen worden. Het ligt niet noodzakelijk aan het onderwijs op zich…
De samenstelling van de leerlingenpopulatie kan inderdaad een factor zijn die de gemeten prestaties beïnvloedt. Uit het onderzoek blijkt echter dat het steinerschoolpubliek nu net van die aard is dat betere prestaties zouden mogen worden verwacht dan op reguliere scholen. Bovendien heeft de onderzoekster aangegeven dat deze verschillen in leerlingenpopulatie worden gecorrigeerd:
(…) Verschillen in leerlingenpopulatie kunnen dus verschillen in het gemiddeld prestatieniveau opleveren, die veroorzaakt worden door achtergrond- en instroomkenmerken van leerlingen en niet door de school. Door gebruik te maken van statistische technieken kan voor deze verschillen worden gecorrigeerd.(…)
(…) De allerbelangrijkste bevinding was dat na controle voor alle achtergrond- en instroomkenmerken, er nog steeds een negatief effect was voor het schooltype, hetgeen betekent dat Vrije scholen nog steeds slechter scoren dan reguliere scholen. Dit verschil was significant voor Nederlands en algemene vaardigheden. Dit betekent dus dat de leerlingen op Vrije scholen gemiddeld lager presteren dan leerlingen op reguliere scholen, nadat gecontroleerd is voor de verschillen in achtergrond- en instroomkenmerken van de leerlingen (en tevens voor compositiekenmerken en al dan niet Vrije basisschool bezocht). Met andere woorden: de gemiddelde toegevoegde waarde van Vrije scholen is lager dan die van reguliere scholen. (…)
De onderzoekster heeft dus rekening gehouden met de aard van het publiek. Ik ga ervan uit dat ze goed genoeg wist welke bezwaren vanuit steinerscholen zouden komen. Er is zelfs een voorbeeld gegeven.
(…) Wanneer steinerscholen onder vuur liggen vanwege de slechte kwaliteit van hun onderwijs, beweren die scholen altijd dat ze niet kunnen worden vergeleken met reguliere scholen. Ze verwijzen dan steeds naar hun brede onderwijsdoelstelling (brede ontwikkeling van leerlingen) die niet primair gericht is op cognitieve vaardigheden. Volgens Steenbergen is dit geen valide argument(..)
Groet
Ramon
de kwaliteit bepalen van een school is een haast onmogelijke zaak! De grote waarde voor mij van dit soort onderwijs is een morele waarde. Een mensgerichte aanpak met als duidelijke doelstelling het “goed” te willen doen. Elke leraar heeft vanuit zijn opleiding een ideaal gehoord dat niet altijd omschreven is als een mensgericht ideaal. Vaak staat de leerstof voorop en de leerling moet dit dan maar zien te verwerken. Dergelijke hoge school opgeleide leerkrachten halen het nauwelijks in een Steinerschool. Hier moet je niet de leerinhouden of leerniveau’s vergelijken, maar de persoonlijkheids ontwikkeling van alle actoren. Dat niet de inhoud van een leergebied in hoofdzaak doorwerkt op de ontwikkeling van een mens, maar de manier waarop de leraar dit leergebied persoonlijk heeft verwerkt en van hieruit in de klas brengt is algemeen bekend en aanvaard. Niet de hoeveelheid leerstof moet je meten, maar de persoonlijke verwerking en dit is wellicht veel moeilijker in een statistiek te vatten?
Steinerscholen hebben ook al langer door dat focussen op een ver doorgedreven cognitieve aanpak zeker niet voor elk kind de juiste ontwikkelingsweg is. Cognitieve leerstoornissen kunnen vaak geholpen worden via motorische oefeningen of aktieve kunstbeoefening kan een positieve invloed hebben op een meer ademende leerweg. Focussen op al te eenzijdig onderwijs veroorzaakt bij jongeren té grote spanningen wat tegenwoordig vaak de nog niet begrepen oorzaak is van veel agressie.