Van alle nonkels was hij degene die ik het beste heb gekend. Zonder twijfel behoort hij tot de kleurrijkste figuren onder de voyageurs van de twintigste eeuw. Bij ons thuis vonden ze hem de plezante nonkel. ‘Maar wel een ambetanterik als hij gedronken heeft’, voegden ze er meestal aan toe. Dat zal dan wel in de genen hebben gezeten, maar zelf heb ik van nonkel Mauzo – of hij nu sikker of nuchter was – nooit last gehad. Integendeel, hij is zowat de enige van de hele familie waarmee ik al eens een diepgaand gesprek heb kunnen voeren.
Als kind kon je niet anders dan naar hem opkijken. Knap, rijk, amusant en een van ons. ‘Nonkel Mauzo koopt BMW’s zoals wij een brood gaan halen bij de bakker.’ Overdreven natuurlijk, maar toch met een kern van waarheid. Op een auto meer of minder werd niet gekeken. De loterij waarmee hij de kermissen afschuimde was een lust voor het oog en volgens ingewijden had ze de waarde van een luxueuze villa. Concurrenten stonden stiekem te wachten tot zijn peperdure barak open ging om te kunnen kijken wat hij het publiek te bieden had. En dat was niet niks. Er stonden zelfs bromfietsen tussen zijn marchandise. De combinatie van een oogverblindende prijzenkast en het entertainende gehalte van nonkel Mauzo zorgde steeds voor een toeloop van klanten: nog meer geld. Dat wekte jaloezie op, ook bij de familie. ‘Mauzo weet niet meer van waar hij komt, met al zijn geld.’
Maar dat wist hij nog goed genoeg. Jaren later, nadat een tegenslag al zijn geld had doen smelten als sneeuw voor de zon, liep ik in Mol op de markt en hoorde ik iemand achter me roepen: ‘Hey jongen, hoe is het?’ Ik hoefde me niet om te draaien om te weten wie het was, want ik herkende zijn stem en het verkaveld Hollands dat hij sprak. Een paar tellen later zaten we in café Onder de Toren. ‘Ik ben blij dat ik je nog eens zie, want ik heb genoeg van die boeren van bij ons.’ Ik schoot in de lach. ‘Nonkel Mauzo, je weet toch dat ik zelf als een kaffer in een huis woon en niet meer onder de voyageurs kom.’ Hij kneep zijn fonkelende ogen een beetje toe. ‘Speel bij mij niet de leperik, je weet goed genoeg wat ik bedoel met die boeren van bij ons.’ Hij gaf een hele opsomming van al wat familie kon worden genoemd en het verbaasde me dat hij zowat van iedereen wist waarmee ze bezig waren en hoe ze zich volgens hem gedroegen – of misdroegen. Het mag geweten zijn, nonkel Mauzo legde de lat hoog als het over afkomst ging.
‘En die dikke, ik weet dat die voor jou gezorgd heeft en dat je dat niet graag gaat horen, maar op een gegeven moment krijgt die er nog wel.’ Met die dikke bedoelde hij mijn peter. Het boterde niet zo goed tussen die twee, omdat mijn peter steeds de draak stak met nonkel Mauzo zijn faillissement. Mij leek het niet zo’n goed idee om iemand zoals mijn peter uit te dagen, maar dat kon nonkel Mauzo weinig schelen. ‘Ik ken die dikke zijn trucjes. Maar ik heb ook iets achter de hand.’ Ik vond nonkel Mauzo op dat moment niet alleen te oud vergeleken bij mijn peter, maar ik kende ook zijn trukendoos. ‘Ik denk niet dat hij je de kans gaat geven om een kopstoot uit te delen.’ Verbazing alom. ‘Hoe weet jij…?’
Ik voelde al aan dat het nooit tot een batterement tussen die twee zou komen en aan de grijns op nonkel Mauzo’s gezicht te zien, geloofde hij dat ook niet meer. Nostalgie maakte zich van hem meester en hij begon over iets anders. ‘Ach, wat was het vroeger toch gemakkelijk op de foor. Wij konden een beetje boksen en die boeren wisten niet wat dat was. Die trokken en duwden alleen maar als ze vochten. Je had die hun gezicht moeten zien als ze een paar goed geplaatste kleuningen op hun murft kregen. En nu moeten wij oppassen, met al die zwartzakken met hun karate.’
We bestelden nog eens, praten wat over het zwerversleven en hij straalde de tevredenheid uit van een oude man die een wijze levensles aan een geliefde pupil had doorgegeven. We spraken mekaar nog regelmatig en hij kon het niet dikwijls genoeg herhalen: ‘Vergeet je afkomst niet, jongen.’