In 1980 werden briefjes van twintig frank vervangen door muntstukken, dus moet het ergens eind jaren 70 zijn geweest dat ik samen met mijn neef briefjes van twintig frank vanonder de jullen die op straat stonden schoepte. Hooguit tien jaar oud waren we, maar het handeltje dat we hadden opgezet was zeer lucratief. Er was maar één voorwaarde: vroeg opstaan en niet gezien worden. Op een half uur tijd verdienden we twee- à driehonderd frank. Naar de huidige beurskoers omgerekend zou anderen hun boutemmer ons momenteel honderd tot honderdvijftig euro per uur kunnen opleveren.
Maar zoals mijn nicht zei: ‘Ook foorreizigers evolueren’. Ik was met verstomming geslagen. Door die onverwachte evolutie zijn in het straatbeeld al dertig jaar geen strontemmers meer te bespeuren wanneer de kermis haar intrek in een dorp heeft genomen. Overigens ook niet buiten de kermisperiode. De briefjes van twintig die onder die jullen werden gestoken, waren in eerste instantie bestemd voor de arbeiders van de gemeente die in de vroege uurtjes de foorreizigers hun nalatenschap kwamen ophalen. Omdat in die tijd de meeste gemeentearbeiders nog luier dan die van vandaag waren – ik weet, het lijkt onmogelijk – was het korten van hun drinkgeld geen al te zware morele keuze. Bovendien hingen ze dan tenminste wat minder lang aan de toog.
Nu moet de lezer niet denken dat wij zomaar ieder briefje van twintig in onze zak staken. Nee, onze bedrijfspolitiek was iets gecompliceerder dan dat en bovendien gekoppeld aan een langetermijnvisie. Ten eerste mocht het niet opvallen dat er aan de lopende band briefjes verdwenen, want dat zou een einde van de onderneming betekenen. We schoepten daarom slechts om de andere jul. Ten tweede hanteerden we een fair business policy die op het familiegevoel was gebaseerd: geld van eigen volk lieten we links liggen. Je bijt niet in de hand die je voedert. En ten derde – in feite ons handelsmerk – stampten we de jullen van gierigaards die geen drinkgeld gaven gewoon om. Dat het dan leek alsof de gemeentewerkers dat hadden gedaan, omdat ze geen drinkgeld hadden gekregen…tja, het speelde ons wel in de kaart.
Spijtig genoeg waren er eind jaren 70 maar enkele kermissen meer waar aan georganiseerde boutophaling werd gedaan, waardoor een uitbreiding van de onderneming geen optie bleek te zijn. Nadien deed dan ook nog het chemisch toilet zijn intrede, waardoor de jul helemaal zijn bestaansrecht verloor en ik en mijn neef ons voelden zoals de kleine Vlaamse ondernemer die met lede ogen moet aanzien hoe een of andere Oostblokker hier in zijn plaats strontwerk komt leveren.
Kortom: niet alleen de boutkorf en de ophaling ervan verdween in 1980, maar ook het briefje van twintig met die mooie afbeelding van Boudewijn en Fabiola, wat ik vanwege hierboven aangehaalde uiteenzetting nog altijd associeer met een emmer stront. Bout, ik had er stinkend rijk van kunnen worden. Het heeft niet mogen zijn; mechels maasde bebout.