Het leven is zowel tragedie als komedie. Tragedie wanneer we ons leven inrichten als een schijnspel van de werkelijkheid of tot een treurende schim van de waarheid maken. Komedie wanneer die tragedie zo’n buitensporige vorm aanneemt dat we er zelfs niet meer door gaan huilen en de traan plaats moet ruimen voor de lach. Daarover gaat het nu niet. Wel over treurnis.
Op het moment dat ik dit schrijf, nemen honderden mensen afscheid van een van mijn jeugdvrienden. Als er al zoiets bestaat als het lot en de daaraan gekoppelde ironie, is dit wel een voorbeeld daarvan. Een paar dagen voor zijn overlijden was ik klaar met een anekdote waarin hij een hoofdrol speelt. Ik wilde hem het stuk doorsturen en hem vragen: ‘Herinner je je dat nog, Cisse?’ Dagelijkse beslommeringen – de gesel van ieder zogenaamd ‘miskend genie’ – beslisten er anders over en ik borg het verhaal op. Toen kwam het nieuws: hij was niet meer. Onverwacht overleden.
De dialoog met een van de belangrijke protagonisten in mijn anekdote behoort nu tot de onmogelijkheid en is daardoor onwerkelijk. Het zal nooit meer hetzelfde verhaal zijn. Over hoe we vanwege onze jeugdige onstuimigheid werden achternagezeten door een bende hooligans en vergeten waren dat een van ons met krukken liep. Het daagt me zo voor de geest. Al spurtend keken we mekaar opgejaagd en angstig aan. ‘Waar is de Cisse?’ We keken om en zagen hem pikkelen voor zijn leven. Een meute van een dertigtal razende binken naderde snel. We moesten iets doen. ‘Lopen jullie maar door. Ik ga ze afleiden en zorgen dat Cisse veilig is.’ Ik kon toch moeilijk mijn kameraad laten afkleunen door zo’n bende? Bovendien zaten ze ons achterna, omdat ik een van hen een tik had gegeven. Ik kon iemand anders niet laten opdraaien voor mijn daden.
We zijn goed weggekomen en toen we achteraf zaten uit te hijgen in de caravan van zijn broer, stijf van de adrenaline, hoorden we op straat de bende naar ons zoeken. Ik kon voorlopig nog niet naar huis, zoveel was duidelijk. De stilte in de caravan was te snijden. Niet alleen omdat we geen lawaai durfden maken waarop de hooligans zouden afkomen, maar ook omdat het besef was gekomen dat we bijna de Cisse hadden achtergelaten. Hij werd er zowaar melodramatisch van. ‘Dit vergeet ik nooit. Je hebt je voor mij opgeofferd. Je bent een echte vriend.’
De woorden kwamen zo tragikomisch, maar ook zo welgemeend uit zijn mond. Alsof ik zijn leven had gered. Dat leven – maar dat wisten we toen nog niet – dat zo vroeg, veel te vroeg werd afgebroken. Na dat voorval met die hooligans dronken we samen niet meer of niet minder klepkes, maar het gevoel terwijl we ze consumeerden, smaakte beter. Ik denk dan ook dat de Cisse – die sowieso een fijn gevoel voor humor had – het mij niet kwalijk gaat nemen dat ik mij bij wijze van afscheid er eentje ga ingieten. Grüss Gott!