Het was een zomer om u tegen te zeggen. Weken geen druppel regen en aanhoudende temperaturen van rond de dertig graden. Op de Sinksenfoor klinkt het laatste lied. De attracties worden gesloten en het jonge geweld maakt aanstalten om uit te gaan. De twee neven spreken af om niet met de grote hoop op stap te gaan. Ze hebben geen zin om een uur in de wagen te zitten, maar besluiten om in Antwerpen te blijven. Iets gaan eten, naar de Rosse Buurt en dan de discotheek in. Lol trappen met de vrouwen.
Ze zijn beiden aantrekkelijk. Aan belangstelling hebben ze nooit gebrek. ‘Er zijn alleen mooie mensen in die familie’, doet het gerucht de ronde. Zelf denken ze er anders over. De ene is mager, heeft gitzwart haar, een lichte huidskleur en blauwe ogen, terwijl de andere gespierd is en donker van huid, mokkabruin haar en groene ogen heeft. Er zijn meisjes genoeg voor ze. Maar hun vrijheid is hen te dierbaar. Ze binden zich niet.
In de verte zien ze een knappe blondine die hen met zwaaiende armen tegemoet komt. Ze kijken mekaar aan. De zwartkop lacht.
‘Ken jij die mokkel? Wie is dat?’
‘Een poet die niet bij me weg te slaan is.’
‘Hé komaan. We nemen die toch niet mee op café?’
‘Wie heeft het over op café gaan? We kunnen toch ook in de woonwagen iets drinken.’
Aangekomen in de woonwagen kijkt het blondje de ogen uit haar hoofd. Waarschijnlijk heeft ze altijd het idee gehad dat forains leven zoals dat in sommige boeken over het leven van ‘voyageurs’ al te romantisch wordt voorgesteld. Ze geven haar een rondleiding. Bij de badkamer aangekomen, kan ze haar enthousiasme niet meer de baas.
‘Jullie hebben een jacuzzi en alles? Wow! Jullie zijn rijk. Hé, wat ga je doen?’
Een van hen draait de kraan open en de jacuzzi begint vol te lopen. Ze kijken mekaar aan. Een knipoog. De kraan wordt terug dichtgedraaid. Ze begint te blozen. Hoe oud zou ze zijn? Achttien, negentien, twintig?
‘Wil je iets drinken? Whisky, wodka, rum, martini…’
‘Hetzelfde als jullie. Waarom lachen jullie?’
‘Omdat je volgens ons niet kan drinken. Daarom.’
Het ene glas na het andere volgt. Hij kijkt zijn neef vragend aan. Die haalt de schouders op en schiet onbedaarlijk in de lach. Ze hebben alleen nog maar hun boxershorts aan. Naast het meisje liggen twee van haar kledingstukken. Op de tafel staan drie volle glazen rum en drie halflege flessen sterke drank: whisky, rum en wodka.
‘Fuck, als ik nu nog eens verlies, ben ik naakt.’
‘Of je moet je glas ad fundum leegdrinken’, lacht het blondje.
‘Bwa, het is wel rum, hé. Drink jij nog maar eens.’
‘Nee, ik ben aan het winnen, hehe.’
Met zijn drieën worden ze naakt wakker op de achterbank van een auto, geparkeerd langs de Keyserlei. De opkomende zon verdrijft de laatste restanten van de nacht. Voor heel wat mensen die een saaie werkdag in het vooruitzicht hebben en doorheen de bewasemde ruiten een glimp van het trio opvangen, is het een bezienswaardigheid die als pittige anekdote de komende verloren uren kleur gaat geven. De auto scheurt met gierende banden weg.
‘Wat gaan we doen?’
‘Ik wil naar de woonwagen. Ik wil mijn kleren.’
‘Jij hebt niks te willen. We gaan naar Sint-Anneke. Naaktzwemmen.’
‘Dan wil ik nu seks…’
‘Weeral?’