Als twee honden vechten om een been loopt de derde ermee heen, aldus het gezegde.Vandaar de ’two bitches and one boner’. Een huwelijk is er uit voortgekomen. Tegen alle richtlijnen van de familieraad in. Met een kafferin nog wel. ‘Jongen, begin er niet aan. Je gaat miserie hebben’. Ons ma, ze bedoelde het goed en had ze het daarbij gelaten, zou ik er misschien gehoor aan hebben gegeven. Maar het vervolg van haar advies stond me niet aan. ‘Ga de kermissen toch doen en trouw met een meisje van bij ons.’ Oh ja, want God zij geloofd, wat is het leven op de foor een sprookje. Iedere dag boogie wonderland, toch?
Ik had het niet in me. De literaire opportuniteiten en ontboezemingen (‘allez roulez, komt dat zien’), de broederlijke samenhorigheid in het vuur van de strijd (‘dokt die rotboer een kleuning’), de ellenlange, diepgaande gesprekken na de sluitingsuren (klepke? klepke? klepke? … drie klepkes!), het opgeklopte theater bij belangrijke levensgebeurtenissen, et cetera. Mij kon het niet bekoren. Het hele kermisspektakel en alles eromheen voelde als een oneindige leegte. Erger nog, soms als de muziek uit de luidsprekers schalde, was het alsof mijn ziel er door mijn tokes werd uitgetrokken. Sloten alcoholica en tegen dumpingprijzen beschikbare mokkels vulden de vrijgekomen ruimte – tijdelijk. ‘Geef nog eens zes klepkes, … boutmurft!‘
Een lichtpunt in de duisternis en de verborgen schat in de diepte van mijn glas, een vrouw natuurlijk. Jazeker, een echt foorwijf, meneer. Specimen in de klasse van de femina forum. We waren min of meer als broer en zus opgegroeid. Zette je ons samen, dan was enerzijds plezier verzekerd, anderzijds mocht ruzie niet ontbreken. Oplettende waarnemers – waaronder zelfverklaarde waarzeggers – spraken om de weerga zelfverzekerd de profetie uit: ‘Jullie zijn voor mekaar gemaakt. Jullie trouwen ooit nog met mekaar’. Daar zat wel iets in. Ik voelde eerlijk gezegd al nattigheid toen ze op een blauwe maandag mijn hemd stond te strijken. In smurfenfamilies is het altijd opletten voor blauwe maandagen. Een pact werd gesloten, uiteraard dronken (want dat telt als verbrekingsclausule). We zouden het aankijken tot we vijfentwintig jaar oud zouden zijn en dan trouwen. Dat gaf ons tot nader order de totale vrijheid en nog minstens vijf jaar om onszelf op een voor voyageurs aanvaardbare manier om zeep te helpen. Vanwege de niet-bindende overeenkomst – wat is het woord van een stel zatlappen waard? – kon van scheefpoepen geen sprake zijn. Prima geregeld, jongen. Nog geen twee maand later kwam er al een kink in de kabel.
Ik herinner het me nog goed. Op een zaterdagnacht, iets na sluitingstijd, zaten we beiden in hetzelfde café. Ik had een vriendinnetje bij, een Franstalige. Een bakvis van het type ‘niks mee aan te vangen’ ofte femina frigidus, maar van een uitzonderlijke schoonheid. Breekbaar ook. Ze had iets melancholisch over zich. Het type meisje dat een man aankijkt als een zielig hondje dat geaaid wil worden. Ik kan even niet meer op haar bijnaam komen, maar het was zeker niet grandige cavans, want ze was niet echt groot. Ze zag mijn voor de toekomst gereserveerde vrouw en trok een lang gezicht. Ik hoor het haar nog zeggen. ‘Tu as une affaire avec elle, n’est-ce pas?’ Ik stond aan de grond genageld. ‘Zeg, ten eerste, spreek eens Vlaams en ten tweede, dat is mijn beste vriendin.’ Alsof dat helpt. Ze keek nog argwanender. Vrouwen onderling, ik begreep het toen niet en ik begrijp het nog altijd niet. Bij het minste dat je als man goed opschiet met een andere vrouw of je staat eens vriendschappelijk samen te douchen, zit het er bovenarms op. Kortom, de bakvis zag iets dat de profeten rondom ons ook meenden te zien: een koppel.
Nu was mijn postorderbruid niet alleen adembenemend, maar ook een femme fatale die ervan genoot om de boel eens goed op te stoken. Wat een mokkel! En ze keek die avond naar me met een blik die verraadde wat ze wilde: mij. Dat was overigens vaker het geval als ik een vriendinnetje had. What’s new? Er hing spanning in de lucht. ‘Ben je verliefd op me?’ Ze schrok van de vraag, maar de glimlach verraadde haar. ‘Ben je gek geworden? Waarom denk je dat?’ De naïeve snul in me dacht toen nog een woord van waarheid uit een vrouw te krijgen. ‘Je kan het blijkbaar niet hebben dat ik met haar hier ben? In afwachting van een antwoord en omdat de omstandigheden het toelieten – we stonden aan de toog – bestelde ik nog een paar klepkes. Mannekes, die pinten waren perfect getapt, met de juiste bier-schuimverhouding. Dat wil zeggen, sprankelend fris met een afgeschuimde kraag van twee vingers hoog. Afschuimen – het wordt nog zelden gedaan – is essentieel om de schuimkraag langer goed te houden.
Lang zou het intiem-religieuze moment tussen mezelf en het goddelijke gerstenat niet duren. Ze was er ook nog. De verrassing was compleet toen ze zich plagerig tegen me aandrukte. Nu wist ik het wel zeker, die was niet van het type onberispelijk gedrag dat ik van thuis uit had meegekregen. We bevonden ons begot op de drempel van inteelt. Ik, altijd een door de wol geverfde charmeur geweest, schoot keihard in de lach en duwde haar van me weg. Een groots gebaar waarmee je iedere vrouw voor je kan winnen. Nadat ze me haar autosleutels in het gezicht had gegooid, draaide ze zich om en liep richting uitgang. ‘Je weet me te vinden als je sletje je niet meer wil!’ Ze struikelde en belandde tussen de terrasstoelen. Ik wilde haar helpen en viel bovenop haar. Ze sloeg wild om zich heen. Uit liefde voor mekaar vochten we een robbertje. Een schertsvertoning. Mijn vriendinnetje stond erop toe te kijken. ‘Qu’est-ce que tu fais avec cette putain?’ In het Frans klinkt dat nog harder, maar dat is blijkbaar gangbaar onder vrouwen, mekaar hoer noemen. Ik lulde voor de verandering nog maar eens tweetalig uit mijn nek. ‘Calme toi! Ze is wel mijn beste vriendin, hé!’
Noodgedwongen – mijn Franstalige poet poetste plotseling de plaat (probeer dat maar eens tien keer snel na mekaar te zeggen) – ben ik dan maar bij mijn boezemvriendin blijven slapen. Toen ik ’s morgens wakker werd en haar wilde wekken, bleek ze de plaats delict al te hebben verlaten. Haar schoonzuster stond in de keuken koffie te zetten. ‘Je hebt je wel geamuseerd vannacht. Maar zeg eens, hoe zit het met je Franse vriendinnetje?’ De woorden kwamen aan, maar drongen niet tot me door. Er hield me maar een ding bezig: hoe ben ik hier terechtgekomen en what the fuck is er gebeurd? Zoals gewoonlijk niks.
En de bakvis? Die had de smaak van onze familie zo te pakken dat ze mijn neef binnendeed. Maar wel een braaf meiske, nadien ook nog bevestigd door een andere neef. En mijn hartsvriendin? Ons pact hield geen stand. We zijn een jaar later getrouwd.