‘Wat zijn pottenschijters en wie zijn ze?’
Ik had het eerder al over ons ma haar koelbox die dienst deed als jul en dat we die in het holst van de nacht ledigden in het riool. Nu gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat we niet altijd een riool op wandelafstand hadden of dat de aanwezige riolen het niet toelieten om er een emmer bout in te gieten. Ons ma loste dat heel inventief op. ‘Ramon, graaf daar eens een put van een halve meter op een halve meter en diep genoeg om de jul in te pieren’. Ik pakte de schop en groef een gat, haalde de jul en kieperde hem voorzichtig om. Een dunne laag zand erover en klaar was Kees. Weer een probleem opgelost.
Nu kan de een zijn opgelost probleem een probleem worden voor een ander. Ons ma liet mij meestal gaten graven tussen de vrachtwagens. Daar kwam in de periode dat de kermis in de stad een of meerdere weken halt hield toch niemand. Maar wel wanneer het tijd was om de barakken aan te pikken en naar de volgende kermis te verkasten. De gevolgen laten zich raden. Hoe vaak heb ik niet iemand plotseling een halve meter lager weten staan en horen vloeken alsof de wereld onder zijn voeten verdween. In dit geval was dat ook zo. Ik heb het ons ma nooit gevraagd, maar het zou me – haar kennende – niet verbazen dat ze me indertijd liet graven op plaatsen waarvan ze wist dat er voyageurs zouden passeren die ze niet kon verdragen.
Nu behoorden wij nog tot redelijk propere voyageurs die hun jul leegmaakten en nadien met javel – bleekwater voor de Hollanders – reinigden. Maar er waren ook anderen – zonder ze bij naam en toenaam te noemen. Ik ben er niet helemaal zeker van, want ik heb het begrip nog maar net leren kennen, maar ik denk dat sommigen die anderen ‘pottenschijters’ noemen. Ik ga er dan vanuit dat met ‘pot’ de ‘jul’ wordt bedoeld. Het had ook potschijters kunnen zijn, maar dat het om pottenschijters in het meervoud of meervoudige pottenschijters (eigenlijk een soort recidivisten) gaat, doet me vermoeden uit welke richting de niet zo fris ruikende wind komt.
In mijn jonge jaren heb ik namelijk regelmatig op jullen gezeten die tot aan de rand toe vol gebout waren. Je moest als het ware oppassen dat je bout door de wet van actie en reactie de zwaartekracht trotseerde en je niet tegen je eigen billen boutte. Vaak was gaan zitten zelfs niet meer mogelijk. Een mens moet soms gericht te werk gaan en een beetje forain past zich aan en denkt dan dat hij softijs aan het draaien is. Zelden ook stond er maar een jul. Het waren er soms wel twee tot drie. Je had een dringende behoefte, maar eerst moest je kijken wat je opties waren. Wie van de drie? Geloof me, het is niet hetzelfde als de keuken binnenkomen en in moeders potten kijken om te weten wat de pot schaft.
De vraag die nu in de lezer zou moeten opkomen is: waar bleven die gevulde jullen? Heel eenvoudig. Op de laatste dag van de kermis werden die – net voor het vertrek – op het voetpad gezet, meestal verstopt onder afval dat wel mocht worden achtergelaten: vuilniszakken, karton, etc… Toen er meer controle kwam op forains (en wat ze achterlieten) deden de containerparken dienst als afvoerkanaal voor de overvolle jul. Niet iedereen kon daar even hard mee lachen. Zo gooide mijn peter een volle boutkorf over de rand van zo’n container terwijl een gemeentearbeider in die container bezig was. Dat was een van de laatste keren dat wij op dat containerpark ons gezicht hebben laten zien.
Hiermee hoop ik het mysterie van de pottenschijters te hebben opgelost. In een volgende episode gaan we nog verder terug in de tijd, naar de periode van de georganiseerde boutophaling.