Als er iets is dat ik me herinner van mijn jonge jaren, is dat het er constant gewelddadig aan toe ging. Zo vaak er gebatterd werd, minstens zo vaak werd er ook over batteren gesproken. Voor elk probleem bestond een universele oplossing: ‘Kleunt ‘em’. Of anders gezegd: ‘Sloan, pa!’
Van mijn zestiende tot mijn twintigste jaar was ik er heilig van overtuigd dat uitputtende en schijnbaar tot niets leidende conflicten het beste konden worden opgelost door keihard op iemands murft te slaan. Met overtuiging en zo lang de conditie het toelaat. Op die tronie timmeren tot de ander – bij gebrek aan valabele, overtreffende argumenten – het opgeeft. Vreemd genoeg verrichtte deze barbaarse techniek wonderen. Ik weet niet waar het fout is gegaan, maar op een gegeven ogenblik heb ik deze min of meer therapeutische methode gelaten voor wat ze is. In plaats van conflicten supersnel op te lossen middels enkele rake klappen ging ik honderd procent voor het zeikerddom. Deze zeikerd schrijft nu af en toe en …
Wat is de schrijver anders
dan een drieste desolate
die leeg papier laat praten
over een hart dat vol is
Zolang de muze met hem gaat
wil hij onwetendheid oplichten
die de duivel probeert te richten
de strijdpen in de hand paraat
Uit liefde voor de taal
neemt hij zijn pen en
in het rijk van Thoth
Ontstaat een nieuw verhaal
Op het blad sterft zo de inkt
wat staat het onbestemd
door – leven afgeremd
tot iets dat vloeibaar klinkt
Nu voelt hij zich verlaten
eenzaam onder de mensen
zoekend naar de grenzen
tussen houden van en haten
Veroordeeld om nooit te praten