‘Ik wil je iets vertellen.’
Met een half oor hoorde je de overbodige woorden. Was hij al niet begonnen? Op zijn gezicht lag iets plechtstatig. De lichaamstaal verraadde onrust, ongemakkelijkheid. De juiste woorden vinden kost tijd. Denken kost tijd. Hij gesticuleerde lichtjes wanneer hij iets niet bij naam kon noemen. Een kleintje huppelde op enkele passen afstand rond. Het oog rustte op de beweeglijkheid die de grens van de waarneming zocht. Tot het kleintje aan de hand van haar moeder verdween.
De ander begon iets duidelijker contouren te krijgen. Samen met moeder en kind was ook de mist die rond hem hing bijna opgelost. Een enkele flard bleef echter hardnekkig standhouden. Een mens kan ondanks het geratel van de geest aan een ander wel aflezen wat die hem eigenlijk wil vertellen. We zijn niet dom.
Hij leek bedrukt en keek vaak naar de grond. Alsof hetgeen hij wilde zeggen voor het oprapen lag. Iemand in het gezicht zeggen wat dient te worden gezegd, is niet altijd gemakkelijk. Hij schilderde een verhaal over de bevrijdende werking van therapie. Je kon wel merken dat hij uit de eerste hand sprak. Er dreven wolken over die leken mee te luisteren, maar geen traan lieten. Verveelde gezichten, lachende kinderen, een groot wit paard. Zou hij ze gezien hebben?
Wat wordt waarneming vertroebeld door vereenzelviging met iets of iemand. Je vroeg je af waarom hij over lang vervlogen problemen aan het vertellen was. Hij was, ondanks zijn naam, een onbekende. Er waren twee gesprekken geweest. Korte. Een paar jaar geleden. Nu stonden op straat twee voorbijgangers die na een tijdje in een lange rij te hebben gelopen plots hadden besloten om halt te houden terwijl hun rijen gewoon doorliepen.
Het ging over ‘dingetjes’ die, aan de handgebaren te zien, zouden zijn getypt. Je was al bijna verplicht om te gaan zoeken naar wat hij bedoelde.
‘Kan je dat misschien iets concreter maken?’
‘Je begrijpt het niet, hé?’
Er was niet veel te begrijpen. Hij wilde iets zeggen, maar deed het niet. Liever schetste hij een beeld.
‘Vergelijk het met een riool. Wat in het riool ligt, dat laat je daar. Houd dat beeld voor ogen. Het riool.’
Met een verlichte glimlach op het gezicht verdween hij. Een soldaat die blij was dat hij een moeilijke opdracht zonder kleerscheuren heeft uitgevoerd.
Een bevreemdend beeld; een riool. Heersen daar niet de ratten? Je kon je er wel iets bij voorstellen. Een open riool ergens in Calcutta. Waar de uitwerpselen en de urine van duizenden mensen zijn vermengd met die van ratten. Een riool waar af en toe een spelend kind inglijdt en er alleen maar uitgeraakt als een passant niet bang is om zijn handen vuil te maken. En anders is er voor het kind maar een hoop: dat het sterk genoeg is om op eigen krachten te ontkomen.
Verschrikkelijk, zo’n beeld van een riool.