Je kunt bijna geen bevolkingsgroep meer aanspreken zonder het risico te lopen om vervolgd te worden. Zigeuners klagen over zigeunersalami, negers over dat ze niet willen worden vergeleken met Zwarte Piet, homo’s eisen het recht op om een keer per jaar tijdens een of andere ‘gay pride parade‘ vanop carnavalswagens met hun snikkels naar het publiek te zwaaien, transseksuelen dwingen officieel af dat het geslacht op hun identiteitskaart wordt veranderd en zodoende niet meer strookt met wat zich tussen hun dikke tenen bevindt. En als klap op de vuurpijl schreeuwen moslims moord en brand wanneer iets kritisch wordt gezegd over een god of godsdienst die historisch gezien niks met ons te maken heeft.
Met alle respect voor mensen die een bepaald geloof belijden, daar hun leven naar inrichten en dat als zinvol ervaren, maar ik denk dat een god er wel tegen kan als een of andere sterfelijke aardworm een grap over hem maakt. Volgens hetzelfde geloof kom je uiteindelijk op een goede dag toch bij hem te biechten. Als ik uit de veelheid van godsdiensten en goden die voorhanden zijn dan toch een god zou moeten kiezen, geef mij er dan maar eentje die gevoel voor humor heeft en je beloont wanneer je hem op een geestige manier te slim af bent geweest. Een god die het sportief opneemt wanneer een van zijn creaties bijdehand wil zijn en hem te kakken zet. De geest is nu eenmaal geestig. Dat de een al wat sneller op de tenen is getrapt dan de ander tot daar aan toe, maar tegenwoordig is het mode om bij het minste verkeerde woord te gaan reageren als een hysterische huisvrouw en zoveel mogelijk mensen mee te sleuren in die draaikolk van emotie. Zet het op Facebook!! Zet het op Facebook!! En dan komen de kranten het kopiëren.
In de jaren ’80 was het een stuk eenvoudiger. In het clubje waarmee ik op stap ging, zaten jongeren van allerlei allochtoon en autochtoon pluimage: vuile Belgen, Marokkanen, Turken, Koerden, Hollanders. Italianen en zelfs een Somaliër. De laatste maakte furore als imitator van Michael Jackson en dat was – afgezien van het feit dat hij ons leerde dansen – waarschijnlijk de voornaamste reden dat een neger met ons op stap mocht gaan. In die tijd was de scheiding tussen volkeren en culturen nog iets strikter afgelijnd dan nu het geval is. De politiek correcte multicultipraat die vandaag de wet dicteert, kwam dertig jaar geleden nog maar alleen voort uit de door weed, paddo’s en LSD misvormde breinen van geconformeerde hippies – nu beter bekend als groenen en sossen – die de revolutie van ’68 hadden aangegrepen om maatschappelijk iets te veranderen.
En och ja, er is wel iets veranderd. Bij elk godgeklaagd ‘beladen’ woord dat wij nu uitspreken hangt de morele veroordeling van een of andere hysterische linkse gutmensch als een zwaard van Damocles boven ons hoofd en wikken en wegen we daarom onze woorden tot er niks meer van overblijft. Roetmop, kontneuker, kaaskop, vuile zigeuner, geitenneuker, zandneger, spaghettivreter of Vlaams boerke, het zijn allemaal termen die ooit een plekje in het repertoire van de taal van de man in de straat hadden. Anno 2016 houdt deze man in de straat beter zijn intellectueel onderontwikkelde bek. Ironisch genoeg is het een – ooit breed gedragen – linkse arbeiderspartij die de gewone man muilkorft.
Vanuit de eerder geschetste context mag duidelijk zijn dat al dat geëmmer over stigmatiserend taalgebruik mij stoïcijns koud laat. Verhoudingsgewijs waren wij onderling in onze jeugd allemaal even vuil en rot, ongeacht afkomst. Voor iedere keer dat er tijdens een akkefietje bijvoorbeeld met het weinig fantasierijke ‘vuile Turk’ werd gegooid, klonk er even vaak ‘vuile Belg’, waardoor de beledigingen mekaar ophieven. Daar is niks bijzonders aan: als een soort natuurkundige constante behielden we door actie en reactie een noodzakelijk evenwicht. Een half uur later dansten we samen de samba. Onze samenleving was een chemische bruiloft, met tal van elementen die zo nu en dan botsten om dan weer de meest fantastische verbindingen aan te gaan: de alchemie van het alledaagse. Dit alles is van het toneel verdwenen: mekaar karakteriseren op basis van nationaliteit is ondergeschikt geworden aan de indeling op basis van geloof, overtuiging, cultuur.
In het proces van het botsen van de culturen trekt de islamitische wereld de meeste aandacht naar zich toe. Vanuit die hoek worden de laatste jaren aan de lopende band daden van terreur, hoofdzakelijk gericht tegen de westerse samenleving, gepleegd. Onder het mom van godsdienst wordt een zogenaamde jihad uitgevochten, iets dat wij als westerlingen maar moeilijk kunnen plaatsen. Onze westerse samenleving heeft – vooral in de twintigste eeuw – een proces van secularisering en laïcering ondergaan, waardoor momenteel godsgeloof en religie maatschappelijk nog van weinig (of geen) tel zijn. De laatste kruistocht of heilige oorlog die de christelijke wereld heeft gevoerd, dateert overigens van een kleine zevenhonderdvijftig jaar geleden. Voor de hedendaagse westerling en zijn manier van denken zijn deze middeleeuwse, christelijke kruistochten volledig irrelevant en staan ze zo ver van zijn doorheen de eeuwen afgedwongen verlichte leefwereld dat het als een barbarij wordt gezien om in de Moderne of Nieuwste Tijd ten strijde te trekken voor een of andere god. Op dit punt staan wij als zogenaamd christelijke cultuur lijnrecht tegenover de islamitische cultuur, waar geloof het hoogste goed is en men bereid is voor god te sterven. Met de gevolgen worden we – direct of indirect – iedere dag geconfronteerd.
De confrontaties zijn de ene keer van een ongekende gruwel, een andere keer zijn ze dermate subtiel dat pas later duidelijk wordt dat de botsing van twee culturen zich op een onzichtbaar niveau heeft afgespeeld. Als wij vroeger in ons clubje met mekaar lachten en allerlei kattenkwaad uithaalden en op die manier mekaar per ongeluk tegenkwamen op dat onzichtbare niveau, voelden wij al een zekere spanning. De deur die naar de onvoorwaardelijke vriendschap leidt, bleef dan slechts op een kier staan en werd behoedzaam gesloten wanneer men een glimp probeerde op te vangen van wat zich erachter bevond. Ja, de moskeedeuren gingen wel voor me open en de appelthee stond altijd klaar wanneer ik met vrienden op vrijdag een bezoek bracht aan de moskee, maar nooit lieten die jongens echt het achterste van hun tong zien.
Het waarom van het optrekken van die muur heeft me tot op vandaag geregeld beziggehouden en de kleine dosis wishful thinking in mijn brein – die het moet opnemen tegen een stroom van scepticisme – hoopt dat de gruwelijke gebeurtenissen, de polarisatie, de terreur van de laatste jaren niet het antwoord op die vraag zijn. Ondertussen brengen de legers zich in stelling.
En zigeunersalami? Dat is toch gewoon salami die je gekocht hebt, maar nooit zelf hebt kunnen opeten?