Meer en meer steinerschoolleraren beginnen te bevestigen wat ik en andere ouders in de steinerschool hebben ervaren. Dit keer gaat het over chaos. We hebben het dan onder andere over het voortdurend ‘uitvallen’ van leraren. In een interview voor ‘De Regenboog’, het schooltijdschrift van de Leuvense steinerschool, hier al vaak aan bod gekomen, vertelt een leraar over de tijd dat hij zelf nog leerling was op die school.
‘Vanaf klas zeven werden de twee klassen samengevoegd, en waren we met meer dan dertig. We hadden een piepjonge, net afgestudeerde leerkracht, die het niet langer dan twee maanden met ons heeft uitgehouden. We kregen datzelfde jaar nog drie interimleerkrachten.’
Dat maakt vier leraren op een jaar tijd. Het is zo herkenbaar, niet? Ook wat volgt zal menigeen bekend in de oren klinken.
‘Eigenlijk was het een rampjaar. We waren met te veel; veel leerlingen zaten er helemaal niet op hun plaats, en dan zoveel verschillende leerkrachten achter elkaar. Erg veel hebben we daar dus niet geleerd. ‘
Waarom verbaast dat niet? Wordt er anders op steinerscholen dan wel veel geleerd?
‘Er zijn op het einde van dat jaar dan ook heel veel leerlingen weggegaan, ze deden hun jaar elders over.’
Als ze al geen jaar moesten zakken, wat regelmatig voorkomt. Het is een oud zeer van de steinerschool: heel veel leerlingen die plotseling de school verlaten. Ik had het daar al over in ‘Cijfers uitstroom leerlingen steinerschool Leuven’. Maar er is ook wat positiefs te melden.
‘In klas acht waren we opnieuw met een normaal aantal en heeft meester Rik na een sabbatjaar onze klas overgenomen. We zijn het schooljaar begonnen met een schoolreis: ‘teambuilding’, zeg maar. Hij heeft ons ook hard doen werken, want we moesten op een jaar tijd de leerstof van twee jaren inhalen, maar dat is goed gelukt. De klas werd een goede klas, en zo zijn we ook aan de bovenbouw begonnen.’
Maar in die bovenbouw duikt het wegvallen van leraren weer op.
‘In klas negen hadden we Myriam Driessen, maar die had na twee jaar andere projecten. Dan kregen we nog twee jaar Johnny De Prins. Die was ook heel enthousiast en gedreven. Maar na twee jaar bij ons is ook hij weggegaan. Onze klas is echt goed geëindigd.’
Nu ja, goed geëindigd. Als je ondanks dat je bent ‘geslaagd’ in een a.s.o.-richting (vroeger de humaniora genoemd en vergelijkbaar met het vwo in Nederland ) toch beperkt wordt in je studiekeuze, kan ik dat bezwaarlijk goed noemen.
‘Mijn eerste bedoeling was om industrieel ingenieur te worden. Met deze vooropleiding is dat haalbaar als je een voorbereidend jaar wiskunde volgt, of als je je eerste jaar opsplitst, of…verschrikkelijk hard studeert… Maar ik had het er allemaal niet voor over.’
Uit een a.s.o.-richting komen en dan nog een voorbereidend jaar wiskunde moeten doen om voor industrieel ingenieur te studeren? Vreemd, want je kan zelfs al succesvol voor industrieel ingenieur studeren wanneer je uit een t.s.o.-richting komt. Het a.s.o.-niveau van de steinerschool zou dus nog lager liggen dan dat van een technische school? Daarom is in België steinerpedagogie, net zoals het a.s.o. van Talmoedscholen, waarschijnlijk een studierichting met afwijkende eindtermen.
Wiskunde op de betreffende steinerschool (Leuven voor wie het wil weten) bleek dus ontoereikend om op een hogeschool voor industrieel ingenieur te studeren. Over wiskundeonderwijs in de steinerschool valt trouwens wel meer te zeggen. In maart van dit jaar is er nog een en ander te doen geweest naar aanleiding van het wetenschappelijk onderzoek van Hilde Steenbergen. Die vergeleek reguliere en steinerscholen en concludeerde onder andere het volgende:
‘…Ik hoop vooral dat de vrijescholen zich eens achter de oren krabben en iets doen aan het rekenonderwijs in de onderbouw. Want daar is echt iets mis…’ (bron)
In mijn boek Focus op de steinerschool begin ik het hoofdstuk dat ik aan rekenen in de steinerschool heb besteed met dit citaat van Steenbergen. Het is misschien interessant om hier een stukje weer te geven van wat daarop volgt.
‘Die uitspraak doet onderzoekster Hilde Steenbergen nadat ze regulier en steineronderwijs heeft vergeleken. Ze beweert dat steinerschoolleerlingen in de derde klas middelbaar onderwijs op alle cognitieve opbrengsten lager scoren dan op grond van hun sociaaleconomische achtergrond mag worden verwacht. Driekwart van de leerlingen is afkomstig uit het basisonderwijs van de steinerschool en loopt daar al een achterstand op, met name in rekenen. Dit moet voor de steinerschool een pijnlijke vaststelling zijn.
Steenbergens onderzoek maakt het ongenuanceerde verhaal dat steinerschoolleerlingen weinig tot niets leren nu meer aannemelijk dan daarvoor. Cognitief ondermaats presteren is niet hetzelfde als niets leren, maar gelukkig is men meer dan waarschijnlijk met dit onderzoeksresultaat niet. En achter de oren krabben alleen zal niet genoeg zijn om het tegendeel te bewijzen of het rekenonderwijs te verbeteren. Het laatste is nochtans niet zo moeilijk. Neem een goede rekenmethode waarvan de degelijkheid bewezen is en ga daarmee op school aan de slag. Met veel oefenen en systematisch toetsen of de leerlingen de vereiste vaardigheden onder de knie hebben, kom je als school al heel ver. Je hebt wel leraren, echte onderwijzers, nodig die: a) met zo’n methode kunnen en willen werken; b) zelf kunnen rekenen.
Rekenonderwijs heeft voor de steinerschool een niet te onderschatten voordeel: het is van alle vakken het minst voor interpretatie vatbaar, zodat ‘de wetten van Steiner’ iets naar het achterplan kunnen verdwijnen zonder dat de leraar het gevoel hoeft te krijgen dat hij hoogverraad pleegt aan de antroposofische pedagogie. Bij het rekenen moet men zich nu eenmaal aan wiskundige wetten houden. Eén plus één is twee. Daarover is geen discussie mogelijk. Hier kan moeilijk sprake zijn van persoonlijke invulling of een alternatieve theorie, zoals we dat bijvoorbeeld bij het geschiedenisonderwijs, dat zich daar sterk toe leent, wel kunnen verwachten.
Wat met geschiedenis- en andere verhalen nog kan, namelijk de antroposofische wereldbeschouwing in de leerstofinhoud laten invloeien, gaat strikt genomen voor rekenen niet op. Nu zou Steiner zichzelf niet zijn geweest als hij in zijn school dan maar gewoon rekenen zoals in een reguliere school zou hebben ingevoerd. Neen, hij verbond ook aan het rekenen enkele van zijn inzichten. Dat rekenen een grote samenhang heeft met moraliteit, om maar iets te noemen. Een filosofisch tierelantijntje om het onderwijs een speciaal tintje te geven? Wat betekent het dat met het rekenonderwijs de moraliteit kan worden ontwikkeld, zoals Steiner beweerde? Het is even kinderlijk als eenvoudig.’ (uit: Focus op de steinerschool – Onderwijs op maat van wie?, R. De Jonghe, Unibook 2009)
Het vervolg mag dan al kinderlijk eenvoudig zijn, de manier waarop Steiner rekenen aan de man wilde brengen, was dat zeker niet. CHAOS!!!! Wie meer wil weten, verwijs ik naar mijn boek of naar Steiners ‘Praktijk van het lesgeven‘.
War hebben we nu geleerd van de steinerschoolleraar die aan het begin van dit bericht aan het woord komt? Dat zijn eigen schoolloopbaan door steeds uitvallende leraren tamelijk ongestructureerd is verlopen en hij naar eigen zeggen aan het einde van de rit onvoldoende wiskundige kennis bezat om de studie die zijn voorkeur genoot, aan te vatten. We kwamen zo bij Steiners antroposofische rekendidactiek, die misschien nog goed afsteekt bij die van andere vakken, maar zelfs dan nog onvoldoende resultaat oplevert. (Wat moet het dan voor die andere vakken wel niet zijn?)
Het belangrijkste dat onze steinerschoolleraar volgens mij echter vertelt, is dit:
‘Maar ik had het er allemaal niet voor over.’
Typerend. En waar kom je dan uiteindelijk terecht? Precies. Steinerschool.
Ramon DJV