De grondslag van het steineronderwijs berust meer op esoterie dan op pedagogie. Rudolf Steiner was in de eerste plaats occultist en zijn ‘geheime wetenschap‘ bevatte onder andere engelen, demonen en kabouters. Waarop beroept de antroposofische school zich?
In 1902 sloot ‘Herr Doktor’, zoals zijn bewonderaars Rudolf Steiner noemden, zich aan bij een occult genootschap, waar hij al snel een hoge graad bekleedde.
Helmut Zander, een Duits hoogleraar die een omvattende historisch-kritische studie over de antroposofische beweging publiceerde, stelt vast dat Steiner in deze periode:
‘ …student werd in de esoterische school van de theosofe Annie Besant en al in 1904 leider werd van de Duitse sectie van de Theosofische Vereniging. Daarmee steeg hij in zijn schoolkring op tot vereerde leraar en ‘Meester’. Hier behandelde Steiner brieven, gesprekken en voordrachten over theosofische principes en gaf aanwijzingen over meditatieve scholing. Maar vaak was de esoterische school meer, namelijk therapeutische levensbegeleiding.’[1]
We kunnen hier al een eerste indicatie zien van Steiners drang om via scholing te genezen, een gegeven dat als een onzichtbare draad doorheen heel de antroposofische pedagogie is verweven.
In de periode dat Steiner voorzitter van de Theosofische Vereniging was, gaf hij sporadisch enkele voordrachten over pedagogie en in 1907 verscheen het enige door hemzelf geschreven werk over opvoeding, een essay met als titel ‘Die Erziehung des Kindes vom Gesichtspunkte der Geisteswissenschaft’. (In de Nederlandse vertaling heeft men het woord geesteswetenschap vervangen door antroposofie).[2] Het werkje geldt nog altijd als de basistekst van de steinerpedagogie. Men kan zien dat Steiner in dit essay de theosofische antropologie (wezensdelen) schetste, deze liet corresponderen met zijn visie op de ontwikkelingsfasen van het kind en de grondslag legde voor op esoterie berustende autoriteit. Dat hij al in deze periode naar de grondlegging van een nieuwe pedagogie werkte, blijkt volgens Zander uit niets.
‘Pas in de confrontatie met de pedagogische realiteit in het eerste schooljaar van de Stuttgartse steinerschool vond Steiner, en maar vlug en al doende lerend, de concepten die heden het beeld van de steinerpedagogie dragen’.
Steiner was vooral bezig met het oprichten van een esoterische school op maat van zijn bovenzinnelijke waarnemingen. Het duurde echter nog tot 1913 vooraleer hij, samen met zijn eigen aanhang, de Antroposofische Vereniging oprichtte. Zijn antroposofie omschreef hij op allerlei manieren, zodat het moeilijk is antroposofie te definiëren.
Laat ons aannemen dat antroposofie een wereldbeschouwing is die ervan uitgaat dat de mens drieledig is, in die zin dat hij bestaat uit lichaam, ziel en geest. Dat is ongeveer de key-issue van de antroposofie waarrond Steiner zijn hele gedachteconstructie heeft opgebouwd. Waar zijn beschouwing op is gebaseerd, vertelt ons een bekend antroposofisch spreekster:
‘…Een belangrijke imaginatie heeft Rudolf Steiner ontwikkeld in de vorm van het beeld van de drieledige mens: de mens die met een zenuwzintuigstelsel, een ademhalingsstelsel en een stofwisselingsgebied het belangrijkste middelpunt voor het denken in het hoofd heeft, voor het voelen in het “ritmische” middengebied en voor het willen in de onderpool van het stofwisselingsstelsel. Aan dit beeld geeft hij zowel een fysiologische als een psychologische grondslag, die het uitgangspunt vormen voor een geheel nieuwe, intussen in talrijke scholen gepraktizeerde pedagogie…’ [3]
Als dat het uitgangspunt van het onderwijs is, moet dat inderdaad een belangrijke ‘imaginatie’ zijn geweest. Maar dat het denken, voelen en willen overeenkomen met geest, ziel en lichaam was zeker niet de enige imaginatie van Rudolf Steiner. We zien daar ook nog eens zenuwzintuig-, ademhalingsstelsel en stofwisselingsgebied aan worden gekoppeld, wat erop lijkt te wijzen dat de mens op vele gebieden te herleiden is tot ‘iets dat bestaat uit drie’. De man was heel creatief met het cijfer drie, maar ook met de vier en de zeven, en vol verbeelding.
Steiner beweerde allerlei te zien wat met het gewone oog niet waar te nemen is. (Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet?). Waaruit bestonden zijn ‘imaginaties’ dan zoal? Bij nader inzicht blijken die een breed spectrum te beslaan en niet zelden hebben ze veel weg van de beschrijvingen van iemand die geëxperimenteerd heeft met het eten van bepaalde zwamachtigen. Wat Steiner zoal aan ‘realiteiten’ waarnam, was niet gering:
- Duistere machten of demonen die zich, wanneer moeder de vrouw niet vaak genoeg het stof afneemt, in huis nestelen;
- kabouters die (de Zeven Dwergen?) in de diepten van de aarde in diamantmijnen werken[4];
- elfen en gnomen;
- de uit Perzische overleveringen afkomstige kwade geest Ahriman, de lelijke duivel die zich bedient van het schrift om de mens in zijn macht te krijgen[5];
- zijn alter ego Lucifer, de knappe verleidelijke duivel;
- als tegengewicht ook engelen, aartsengelen en nog enkele toonladders hogere engelen;
- het zonnewezen Christus dat van de ene Jezus op de andere overging (want er waren er volgens Steiner twee);
- het mythologische verzonken continent Atlantis en zijn aan de zondvloed ontsnapte Ariërs, de meest ontwikkelde soort op aarde die onze huidige cultuur bepaalt[6];
- het blanke of Arische ras, dat alleen maar voordelen heeft ten opzichte van andere rassen[7];
- de van de mens afkomstige aap;
- probleemkinderen waarvan de oorzaak van hun probleem in een rekenfout in de kosmos moet worden gezocht [8];
- en de ridders van Koning Arthur die Steiner begin 20ste eeuw te paard op de heuvels van Groot-Brittannië zag galopperen.[9]
Het zijn maar enkele van zijn denkbeelden. De ziener toverde er nog talloze andere uit zijn hoge hoed.
Wie nu denkt of meent te beweren dat deze imaginaties misschien door de beste man bedoeld zijn als beeldspraak, komt van een kale kermis thuis. Hij nam deze zaken niet alleen voor waar, maar beweerde ook het over realiteiten te hebben. Voorbeelden waarbij hij engelen, geesten, gnomen, enz. als realiteiten aanduidde, zijn te vinden in meerdere van zijn publicaties. Bekende door Steiner vaak aangehaalde uitspraken wanneer hij het over zijn bovenzinnelijke waarnemingen en imaginaties had, zijn onder andere: ‘dit zijn gewoon feiten’, ‘dit zijn wetmatigheden’ en ‘het is nu eenmaal een waarheid’.
Voetnoten
[1] H. Zander, Anthroposophie in Deutschland, Vandenhoek & Ruprecht 2007
[2] R. Steiner, De opvoeding van het kind in het licht van de antroposofie, Vrij Geestesleven 1992
[3] E. Boeke e.a., Antroposofie ter discussie, Vrije Geestesleven 1985
[4] R. Steiner, Natuurwezens – de wereld van vuurwezens, elfen, nimfen en gnomen, Vrij Geestesleven 1990
[5] H. P. van Manen, Wanneer verwachtte Rudolf Steiner de incarnatie van Ahriman?, Perun2007
[6] R. Steiner, Aus der Akasha Chronik, Rudolf Steiner Verlag 1986
[7] R.Steiner, Die Mission Einzelner Volksseelen im Zusammenhange mit der germanisch-nordischen Mythologie, Philosophisch-Anthroposophischer Verlag 1922
[8] R.Steiner, Konferenzen mit den Lehrern, GA300c, Rudolf Steiner Nachlassverwaltung 1975
[9] R. Steiner, Karmaonderzoek 4, Vrij Geestesleven 1999
Bij de buren
Floris Schreve: Geloof in kabouters, Atlantis, Volkszielen en wortelrassen en pas op voor Dark Lord Ahriman, zwart magische constructies, de Luciferische verleiding en de Finsteren Saturn (Nederland)
Andreas Lichte: Waldorfschule, Vorsicht Steiner (Duitsland)
Alicia Hamberg: A waldorf tale (Zweden)
Roger Rawlings: Unenlightened (Verenigde Staten)
Prof. dr. D. Colquhoun: The true nature of Steiner education (GB)
Peter Bierl: A pedagogy for Aryans (Duitsland, VS)
Prof. dr. Klaus Prange: Waldorfschule, curriculum und Karma – das Erziehungsmodell Rudolf Steiners (Duitsland)
om de “toverwezens” te plezieren (ze houden van orde & netheid) wordt regelmatig de koer gekuist…
“Bij nader inzicht blijken die een breed spectrum te beslaan en niet zelden hebben ze veel weg van de beschrijvingen van iemand die geëxperimenteerd heeft met het eten van bepaalde zwamachtigen. Wat Steiner zoal aan ‘realiteiten’ waarnam, was niet gering:”
een goede raad ….
Wie niets van imaginaties ,inspiraties en untuities begrijpt zou beter zijn mond houden !
Faculty meetings with Rudolf Steiner, Anthroposophic Press 1998, Foundations of Waldorf Education
‘The students are about eighteen, and at that age it is best if they attain an overall understanding of history and art. We should give them an understanding of the spirit of literature, art, and history without, of course, teaching them about anthroposophy. We must try to bring them the spirit in those subjects, not only in the content but also in the way we present them. With the students, we should at least try to achieve what I have striven for with the workers in Dornach, pictures that make it clear that, for instance, an island like Great Britain swims in the sea and is held fast by the forces of the stars.1 In actuality, such islands do not sit directly upon a foundation; they swim and are held fast from outside. In general, the cosmos creates islands and continents, their forms and locations. That is certainly the case with firm land. Such things are the result of the cosmos, of the stars. The Earth is a reflection of the cosmos, not something caused from within.
However, we need to avoid such things. We cannot tell them to the students because they would then need to tell them to their professors in the examinations, and we would acquire a terrible name. Nevertheless, that is actually what we should achieve in geography.’ p. 607
This text is a translation of Konferenzen mit den Lehrern der Freien Waldorfschule in Stuttgart, from vol. 1 and vol. 2 (GA 300a, 300b), published by Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, Dornach, Switzerland, 1975. Translated by Robert Lathe and Nancy Parsons Whittaker.